Archief voor februari, 2013

Inleiding

Waarom stelt de overheid het dragen van een gordel tijdens het autorijden verplicht? Waarom probeert de overheid het gebruik van alcoholische dranken te ontmoedigen? Waarom stelt de overheid zulke strenge voorwaarden aan euthanasie? Door geen autogordel te dragen, alcohol te gebruiken en euthanasie te plegen, brengen wij immers alleen onszelf eventuele schade toe, we brengen het leven van onze medemens niet in gevaar. Is het legitiem dat de overheid zich met deze zaken bemoeit, oftewel wat zijn de redenen van de overheidsbemoeienis en zijn deze redenen gerechtvaardigd? Volgens het liberale denken, dat heden ten dage zeer breed gedragen wordt, is de enige taak van de staat het bevorderen van de vrijheid van haar burgers. Dit moet de staat doen door zoveel mogelijk obstakels weg te nemen die de vrijheid van het individu inperken. De staat mag alleen ingrijpen als de vrijheid van haar burgers in het geding komt. Kortom, betutteling is een doodzonde.
John Stuart Mill bedacht hiervoor het schadebeginsel dat dient om ingrijpen van de staat te legitimeren. Iemands vrijheid mag alleen beperkt worden voor zover dat nodig is om te verhinderen dat diegene anderen schaadt. Het schadebeginsel is echter vatbaar voor verschillende interpretaties. Want wat is precies schade aan anderen? Alleen lichamelijke schade, of ook geestelijke en economische schade? En is schade aan anderen echt het enige criterium, of zijn er ook andere redenen om in te grijpen? Mag de staat ingrijpen als iemand zichzelf dreigt te schaden? Zijn er goede redenen om mensen tegen zichzelf te beschermen, zoals een vader zijn kind tegen zichzelf beschermd, oftewel is paternalisme in sommige gevallen toegestaan? Door middel van recente voorbeelden uit de maatschappij en relevante filosofische theorieën zal ik laten zien wat de relatie is tussen het schadebeginsel en paternalisme. Dit doe ik aan de hand van de volgende centrale vraag:

In hoeverre staat het schadebeginsel van Mill paternalistische interventie van de staat toe?

De centrale vraag beantwoord ik door in het eerste hoofdstuk uit te leggen wat het schadebeginsel precies inhoudt. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk duidelijk maken wat paternalisme is. Ten slotte zal ik in het derde hoofdstuk deze twee begrippen aan elkaar koppelen om tot een conclusie te komen.

Hoofdstuk 1. Wat is het schadebeginsel?

1.1 Het schadebeginsel

Het invloedrijkste principe om staatsingrijpen te legitimeren is het schadebeginsel (harm principle). Dit principe vindt zijn oorsprong in het werk On Liberty van de Engelse filosoof John Stuart Mill. In dit werk stelt Mill dat de staat zich altijd moet verantwoorden om in te grijpen in het leven van haar burgers. Het schadebeginsel luidt als volgt: “That principle is, that the sole end for which mankind are warranted, individually or collectively, in interfering with the liberty of action of any of their number, is self-protection. That the only purpose for which power can be rightfully exercised over any member of a civilized community, against his will, is to prevent harm to others”.[1] De staat mag alleen ingrijpen in de vrijheid van de ene burger, als diegene de ander dreigt te schaden. De vrijheid van de één houdt op wanneer het de vrijheid van de ander schaadt.

1.2 Negatieve vrijheid versus positieve vrijheid

Het schadebeginsel komt voort uit een negatieve conceptie van vrijheid. Deze vrijheidsconceptie werd geïntroduceerd door de Britse filosoof Isaiah Berlin in zijn beroemde essay Two Concepts of Liberty. Hierin maakt hij onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid, niet in de zin van ‘slecht’ en ‘goed’, maar in de zin van ‘afwezig’ en ‘aanwezig’. Negatieve vrijheid betekent de afwezigheid van externe obstakels. Er is geen sprake van onderdrukking of slavernij, iedereen kan doen wat hij of zij wil. Dit negatieve vrijheidsideaal is de basis van het klassieke liberalisme. De staat moet er voor zorgen dat er geen externe obstakels zijn en zich verder niet met haar burgers bemoeien. Een nachtwakersstaat met zo weinig mogelijk politieke interventie is het ideaal.

Positieve vrijheid daarentegen is de aanwezigheid van capaciteiten. Je bent pas echt vrij als je goede motieven hebt om het juiste te willen. Het positieve vrijheidsideaal wordt gezien als de basis voor zelfbeschikking, oftewel autonomie. Dit principe van vrijheid heeft vooral aanhang onder socialisten. Zij zien het belang van negatieve vrijheid, maar vinden dat het niet genoeg biedt om echt vrij te zijn. Berlin zelf staat nogal sceptisch tegenover positieve vrijheid omdat het zeer vatbaar is voor machtsmisbruik.[2]

1.3 Interpretatie

Hoewel het schadebeginsel heel eenvoudig lijkt, laat het veel ruimte over voor discussie. Want wat is precies schade, en wanneer breng je dat aan een ander toe? Als iemand zijn buurman een gebroken neus slaat, is het duidelijk dat diegene schade toebrengt aan een ander. Het is dus – vanuit het schadebeginsel geredeneerd – volkomen legitiem dat de staat ingrijpt. Er is hier sprake van aantoonbaar lichamelijk letsel. Maar niet elk voorbeeld is zo evident.
Zonder autogordel rijden lijkt alleen eventuele schade op te leveren voor de persoon in kwestie. Dat iemand weigert een gordel te dragen brengt geen directe lichamelijke schade toe aan anderen. Dus lijkt het niet legitiem dat de staat het dragen van een gordel verplicht stelt. Als je schade echter ruimer interpreteert, zou je kunnen stellen dat iemand die geen gordel draagt bij een ongeluk zwaarder letsel oploopt, waardoor de gezamenlijke zorgkosten zullen toenemen. Anderzijds zou je ook kunnen stellen dat gordeldragers langer leven en de samenleving daardoor meer kosten. In dit geval is er dus sprake van economische schade. Deze schade is indirect en veel moeilijker aantoonbaar, omdat het er maar net van afhangt welke schade je meetelt en welke niet.[3]

Een orthodoxe christen kan zich geschaad voelen als twee mensen van hetzelfde geslacht elkaar op straat zoenen. Moet de staat tegen de zoenende mensen ingrijpen? Stel dat de staat zou ingrijpen dan zullen deze twee mensen zich geschaad voelen omdat ze hun gevoelens voor elkaar niet mogen tonen. Als de staat niet ingrijpt voelt de één zich geschaad, als de staat wel ingrijpt voelt de ander zich geschaad.  Zoals uit dit voorbeeld blijkt is het nogal problematisch om ‘geschaad voelen’ als criterium te gebruiken. Mill is een voorstander van de vrijheid van meningsuiting, maar wel met de restrictie dat het niet mag aanzetten tot foute handelingen. Dit is echter ook vrij dubieus, want wanneer zet iets aan tot foute handelingen? En bij wie ligt de verantwoordelijkheid, bij degene die een mening verkondigt, of bij degene die daadwerkelijk fout handelt?

In zijn boek Het huis van de vrijheid concludeert universitair docent politieke filosofie Rutger Claassen dat het schadebeginsel alleen goed werkt als we schade zien als ‘schade aan de autonomie van anderen’. De overheid mag dus alleen ingrijpen als de autonomie van anderen geschaad wordt. In de volgende paragraaf zal ik het begrip autonomie toelichten.

1.4 Autonomie

De term autonomie komt uit het Grieks en wordt vaak vertaald als zelfbestuur of zelfbeschikking. Letterlijk betekent het ‘jezelf de wet stellen’. Dat wij volgens bepaalde wetten leven is evident. Er zit een soort verband in ons handelen, we doen niet zomaar iets. De vraag is echter in hoeverre wij autonoom zijn, de staat legt ons immers allerlei wetten op waar wij naar leven. Claassen betoogt echter dat de staat bijdraagt aan onze autonomie. We hebben juist wetten en staatsbemoeienis nodig om autonoom te kunnen leven. “Vrijheid is niet een kwestie van de afwezigheid van ‘wetten’, maar van zelf bepalen door welke wetten we ons laten leiden.”[4] Als wij er vrijwillig voor kiezen om bepaalde wetten te aanvaarden kunnen wij wel degelijk autonoom leven.

Claassen stelt dat autonomie uit twee componenten bestaat. We hebben de capaciteit nodig om een eigen levensplan samen te stellen en vervolgens moeten we dit levensplan in ons handelen realiseren. Autonomie bestaat uit een voortdurende wisselwerking tussen ons levensplan en onze daden. Het valt moeilijk te ontkennen dat wij in ons denken worden beïnvloed door onze omgeving en heersende levensbeschouwingen, maar dat betekent niet dat wij daarom niet autonoom kunnen zijn, aldus Claassen. “Autonomie vereist zelfbepaling of zelfbeschikking, niet verdergaande zelfrealisatie of –creatie.”[5] Wij kunnen niet allemaal de uitvinder zijn van een nieuwe levensbeschouwing. Zolang wij zelf de keuze hebben om volgens een bepaalde levensbeschouwing te leven, en ook de keuze hebben er weer uit te stappen, zijn wij autonoom. Autonomie gaat prima samen met het met het overdragen van autoriteit aan anderen, als dat maar vrijwillig gebeurt.

Nu we een beter begrip hebben van autonomie kunnen we helder krijgen wanneer onze autonomie geschaad wordt. Autonomie bestaat uit een aantal basisvrijheden, ook wel grondrechten of mensenrechten genoemd. De vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging zijn voorbeelden van basisvrijheden die essentieel zijn voor autonomie. Als er aan deze vrijheden getornd wordt moet de overheid ingrijpen.


Hoofdstuk 2. Wat is Paternalisme?

2.1 Paternalisme

“One behaves paternalistically if one treats an adult as though one were a parent dealing with a child. One’s behaviour shows concern for the welfare of the person and a presumption that one’s judgment about what will promote it is superior. The paradigm of paternalism, and the focus of most philosophical discussion of it, is restriction of people’s liberty against their will for their own good.”[6] Paternalisme is dat iemands vrijheid tegen zijn of haar wil wordt beperkt om het eigenbelang van die persoon te bevorderen, zoals ouders dat bij hun kinderen doen. Deze vorm van vrijheidsbeperking wordt door liberalen vaak als betuttelend en onacceptabel gezien. Paternalisme heeft betrekking op positieve vrijheid omdat het stelt dat iemands wil niet de juiste is, er wordt ingegrepen in de autonomie van een persoon. Als de staat het dragen van een autogordel enkel en alleen verplicht omdat het beter is voor het welzijn van de betrokken automobilist, is er sprake van staatspaternalisme.
Volgens de filosoof Gerald Dworkin is paternalisme alleen gerechtvaardigd als het voldoet aan de volgende voorwaarden: (1) de staat moet aantonen dat de schade die een persoon zichzelf wil toebrengen van dien aard is, dat een rationeel persoon deze schade zou willen voorkomen; (2) de potentiële schade weegt zwaarder dan de potentiële voordelen; (3) de beoogde beperking is het minst beperkende alternatief om schade te voorkomen.[7]

2.2 Hard paternalisme

Dde Amerikaanse filosoof Joel Feinberg maakte in zijn invloedrijke boek Harm to Self een belangrijk onderscheid tussen hard en zacht paternalisme. Hard paternalisme stelt dat zelfs als een persoon er uitdrukkelijk, met zijn of haar volle verstand, voor kiest om iets te doen of te laten, het toch gerechtvaardigd is om paternalistisch in te grijpen. “The hard paternalist position holds that paternalism can be justifiable even if the individual action that is restricted is substantially voluntarily chosen.”[8] 

Een goed voorbeeld van hard paternalisme komt ter sprake in de aanhoudende discussie over euthanasie. Euthanasie wordt gezien als de ultieme vorm van autonomie, een persoon mag immers zelf bepalen wat er met zijn of haar leven gebeurt. Hoewel in Nederland euthanasie in 2002 werd gelegaliseerd, zijn er zeer strenge voorwaarden aan verbonden. De belangrijkste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Deze voorwaarde drukt precies uit wat autonomie is en zou dus eigenlijk afdoende moeten zijn.
Een andere voorwaarde luidt echter dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Dit is een nogal dubieuze voorwaarde, want wanneer is er sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden? Een persoon kan gewoonweg ‘klaar zijn met leven’, zonder dat daar medische redenen voor zijn. Deze persoon voldoet aan de eerste voorwaarde, maar of hij of zij ook aan de tweede voorwaarde voldoet is lastig te bepalen. Als de staat iemand die vrijwillig en weloverwogen besluit om euthanasie te plegen, daarvan weerhoudt is er sprake van hard paternalisme. De criteria vrijwillig en weloverwogen zouden genoeg moeten zijn om aan het verzoek te voldoen.

2.3 Zacht paternalisme

Zacht paternalisme stelt dat wanneer de autonome capaciteiten van een persoon, al dan niet tijdelijk, afwezig zijn, het gerechtvaardigd is om paternalistisch in te grijpen. “Soft paternalism is the doctrine that paternalism can only be justifiable when the individual choice that is restricted fails to be substantially voluntary – to meet a threshold level of voluntariness.”[9] Er is dus sprake van een afwezigheid van echte vrijwilligheid.

Stel dat iemand onder invloed van alcohol besluit een einde aan zijn of haar leven te maken. Daar schaadt deze persoon alleen zichzelf mee, maar het is de vraag of de persoon in kwestie op dat moment wel in staat is om goed na te denken. Wil hij of zij echt zelfmoord plegen, of brengt de alcohol hem of haar tot deze beslising? Er lijkt geen sprake van echte vrijwilligheid en zeker niet van een weloverwogen besluit. Maar de persoon koos er vrijwillig voor om de alcohol te nemen, zullen sommigen stellen. De vraag is echter of dat zo is. Koos de persoon er vrijwillig voor, of werd de persoon gedwongen door een alcoholverslaving? En stel dat de persoon er vrijwillig voor koos, deed hij of zij dit dan met de intentie om zelfmoord te plegen? Was hij of zij er überhaupt van bewust dat zijn of haar bewustzijn onder invloed van alcohol dermate kan veranderen?  Bij dit voorbeeld lijkt het legitiem dat er paternalistisch ingegrepen wordt, want de persoon in kwestie is niet bij ‘bewustzijn’ en ontbeert de autonome capaciteiten om een verstandig besluit te nemen. Er is dus sprake van zacht paternalisme.

Toch is het onderscheid tussen hard en zacht paternalisme niet altijd zo evident als eerder beschreven. Als voorbeeld nemen we de accijns op alcohol. Los van het feit dat de overheid via deze accijns veel inkomsten genereert, is hier sprake van een paternalistische maatregel. De staat probeert het gebruik van alcohol te ontmoedigen omdat het slecht voor ons is. Onze vrijheid wordt tegen onze zin beperkt, ten gunste van onszelf. Bij zacht paternalisme gaan we uit van twee aannames: (1) alcohol is slecht voor ons; en (2) als we voldoende autonoom zijn, drinken we geen alcohol.De eerste aanname lijkt zeer plausibel. Het is aantoonbaar dat alcohol slecht is voor onze gezondheid. Toch heeft matig alcoholgebruik geen desastreuze gevolgen voor onze gezondheid en kun je je afvragen of de mate van genot die het oplevert niet zwaarder weegt dan de schade aan de gezondheid. De tweede aanname is nog problematischer. Uiteraard zijn er alcoholverslaafden die gedwongen worden door hun verslaving om alcohol te drinken en er dus in die zin niet vrijwillig voor kiezen. Zij zijn niet voldoende autonoom en moeten volgens de zacht paternalistische visie tegen zichzelf in bescherming worden genomen. Maar niet iedereen die af en toe alcohol drinkt is verslaafd. De meeste mensen kiezen er vrijwillig voor om af en toe een glaasje wijn te drinken.
Aangezien het gaat om ontmoediging en niet om een algeheel verbod op alcohol, is de mate van paternalistische interventie niet heel groot. Dit voorbeeld maakt echter duidelijk dat de grens tussen hard en zacht paternalisme soms heel moeilijk te bepalen is. De staat moet altijd met hele goede argumenten komen om paternalistisch ingrijpen te verdedigen.

Hoofdstuk 3. In hoeverre staat het schadebeginsel paternalisme toe?

3.1 Het anti-paternalisme principe

In eerste instantie lijkt het dat het schadebeginsel van John Stuart Mill geen ruimte overlaat voor paternalisme. In On Liberty volgt op het schadebeginsel, zoals beschreven in paragraaf 1.1, het anti-paternalisme principe dat als volgt luidt: “His own good, either physical or moral, is not a sufficient warrant. He cannot rightfully be compelled to do or forbear because it will be better for him to do so, because it will make him happier, because, in the opinion of others, to do so would be wise, or even right. These are good reasons for remonstrating with him, or reasoning with him, or persuading him, or entreating him, but not for compelling him, or visiting him with any evil in case he do otherwise.”[10] Er zijn goede redenen om met iemand in conclaaf te gaan ten gunste van zijn of haar eigen bestwil, en we mogen proberen deze persoon te overtuigen om anders te handelen, maar we mogen hem of haar nooit verplichten. Dit principe lijkt weinig ruimte voor speculatie over te laten, toch maakt Mill een aantal uitzonderingen.

3.2 Uitzonderingen

Volgens het schadebeginsel mag de staat alleen ingrijpen als er schade dreigt te ontstaan aan anderen. Toch heeft de staat volgens Mill ook nog een aantal positieve plichten. De staat moet zorgen dat er publieke goederen beschikbaar zijn, zoals educatie en sociale welvaart.
Ook maakt hij twee uitzonderingen voor het anti-paternalisme principe. Dit geldt niet voor kinderen, zij zijn namelijk nog niet in staat om bewuste keuzes te maken en moeten soms beschermd worden tegen zichzelf. Daarnaast geldt het niet voor ‘backward societies’, dit zijn volgens Mill barbaarse of onderontwikkelde samenlevingen. Deze samenlevingen zijn onvoldoende ontwikkeld om zelf de juiste keuzes te maken en daarom moeten wij hen daarbij helpen.


3.3 Mill en paternalisme

Voor Mill is hard paternalisme onaanvaardbaar. Hard paternalisme voorkomt namelijk geen schade aan anderen en bevordert alleen het eigenbelang van de persoon in kwestie. Toch maakt Mill uitzonderingen op zijn anti-paternalistische denken. Door te pleiten voor positieve plichten en ingrijpen bij kinderen en ‘backward societies’, verlaat Mill het negatieve vrijheidsideaal en blijkt dat hij openstaat voor positieve vrijheid. Hoewel negatieve vrijheid de leidraad is voor Mill, mag er soms toch ingegrepen worden om het eigenbelang van iemand te bevorderen. Bij de uitzonderingen die hij noemt is sprake van een gebrek aan autonome capaciteiten om zelf de juiste keuzes te maken, dus Mill pleit eigenlijk voor zacht paternalisme.

Volgens de criteria van Mill zal de Nederlandse regering de euthanasiewet moeten aanpassen. De voorwaarden vrijwillig en weloverwogen zijn afdoende om een verzoek tot euthanasie in te willigen. Ook de accijnzen op alcohol zullen worden afgeschaft en het dragen van een autogordel zal niet langer verplicht zijn. Paternalisme is alleen toegestaan als het aantoonbaar is dat een persoon, al dan niet tijdelijk, niet in staat is om zelf een keuze te maken. De staat zal dus wel de alcoholist die onder invloed van alcohol zelfmoord wil plegen tegen zichzelf in bescherming moeten nemen.

Conclusie

In dit essay heb ik aan de hand van recente voorbeelden en relevante filosofische theorieën, laten zien wat de relatie is tussen het schadebeginsel van John Stuart Mill en paternalisme. Deze voorbeelden en theorieën leiden naar een antwoord op de reeds in de inleiding geformuleerde centrale vraag:

In hoeverre staat het schadebeginsel van Mill paternalistische interventie van de staat toe?

Om deze vraag te beantwoorden heb ik in hoofdstuk 1 uitgelegd wat het schadebeginsel precies is, namelijk dat de staat alleen mag ingrijpen in het leven van een individu als dat individu een ander dreigt te schaden. Daarbij kwam ik tot de conclusie dat het begrip schade nogal lastig te definiëren is. Uiteindelijk heb ik de oplossing van Rutger Claassen om schade als ‘schade aan autonomie’ te definiëren overgenomen, omdat deze definitie het minste ruimte overlaat voor verschillende interpretaties. In het tweede hoofdstuk heb ik het begrip paternalisme verder toegelicht. Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen hard en zacht paternalisme. Hard paternalisme stelt dat de staat ook mag ingrijpen bij een vrijwillige en weloverwogen keuze. Zacht paternalisme daarentegen stelt dat de staat alleen mag ingrijpen als er geen sprake is van vrijwilligheid en weloverwogenheid. Ten slotte heb ik in het derde hoofdstuk laten zien dat het schadebeginsel, ondanks de bezwaren die Mill heeft tegen paternalisme, wel degelijk zacht paternalisme toestaat. Wel zal de staat altijd hele goede argumenten moeten hebben om paternalisme te rechtvaardigen.

Mijn eindconclusie luidt als volgt:

Het schadebeginsel van Mill staat enerzijds geen hard-paternalistische interventie van de staat toe, maar anderzijds wel zacht-paternalistische interventie.

 

Literatuur

Arneson, Richard (1998). Paternalism. In E. Craig (Ed.), Routledge Encyclopedia of Philosophy. London: Routledge. Retrieved   January 25, 2013, from http://www.rep.routledge.com/article/L069SECT

Berlin, Isaiah (1969). Two Concepts of Liberty. Oxford: Oxford University Press.

Claassen, Rutger (2011). Het huis van de vrijheid: Een politieke filosofie van vandaag. Amsterdam: Ambo

Dworkin, Gerald (1983). Paternalism. Minneapolis: University of Minnesota Press.

Feinberg, Joel (1986). Harm to self. Oxford: Oxford University Press.

Mill, John Stuart (1859). On Liberty. Oxford: Oxford University Press.

Wijnberg, Rob (2011). Nietzsche & Kant lezen de krant: Denkers van vroeger over dilemma’s van nu. Amsterdam: De bezige bij


[1] Mill 1859: 386

[2] Berlin 1969: 403-406

[3] Wijnberg 2011: 243

[4] Claassen 2011: 30

[5] Claassen 2011: 31

[6] Arneson 1998

[7] Dworkin 1972: 80

[8] Arneson 1998

[9] Arneson 1998

[10] Mill 1859: 386